Probeer je iets zinnigs te zeggen over ‘geloven’, dan moet een mens zich nog wel achter zijn oor krabben. Want wat is dat eigenlijk: ‘geloven’ en hoe leg je het zo uit dat het verstaanbaar is voor mensen van nu?
Misschien moeten we maar beginnen met een aantal voorbeelden uit de Heilige Schrift. En dan denk ik in eerste instantie aan Abraham, die vader wordt genoemd van alle gelovigen. Samen met zijn vrouw Sara en met zijn hele familie leefde hij zijn leven in het Ur der Chaldeeën. En dan opeens, hij is dan al op jaren, hoort hij een stem. Het is God die hem roept. Abraham wordt weggeroepen uit alles wat hem bekend en dierbaar is. En, zonder dat hem garanties gegeven zijn, gaat hij op weg naar Kanaän. Blijkbaar vertrouwt Abraham die stem uit de hemel. In vertrouwen laat hij zijn oude leven achter zich om op weg te gaan naar het nieuwe. Dat is ‘geloven’.
Een tweede voorbeeld van geloven haal ik uit het verhaal van die jarenlange tocht van het volk Israël door de woestijn. Onder leiding van Mozes zijn ze bevrijd uit de slavernij in Egypte. God gaat voor hen uit. Overdag is Hij voor hen een wolk, ’s nachts een lichtende vuurzuil. En doorheen dit hele verhaal zie je het volk van God als het ware wankelen tussen geloof en ongeloof. Is Mozes aan het begin van de tocht de berg opgegaan om daar voor hen met God te spreken en duurt het hun dan maar even te lang, dan maken ze zich een gouden stierkalf en dansen er om heen. Als God hun honger wil stillen door elke dag voor hen manna te laten regenen uit de hemel, dan is het voor hen dat hemels brood blijkbaar niet genoeg. Ze vertrouwen niet op Gods gave voor de volgende dag en ‘graaien’ manna voor twee dagen bij elkaar. Die tocht van veertig jaar is voor het volk Israël een leerschool van vertrouwen geweest. Steeds smeekt God hen: ‘Vertrouw maar op Mij!’, maar vaak durven ze het niet aan. Ze vertrouwen op eigen kracht en juist dan gaat het mis.
Stappen we over naar het Nieuwe Testament, dan zien we dat die eerste vrienden van Jezus leerling worden in de leerschool van vertrouwen, wanneer ze Hem gaan volgen. Ze lieten alles achter om Zijn leerling te kunnen zijn. Ongeveer drie jaar lang leefden ze heel dicht bij Jezus. Ik stel me voor dat ze die drie jaar gefascineerd zijn geweest door wie Jezus was en door wat Hij deed en zei. Of ze het allemaal begrepen, is een tweede. Ik denk maar zeer ten dele. Dicht bij Hem leerden ze te vertrouwen, te geloven… Maar dat was heel moeilijk. Judas vertrouwde meer op de zilverlingen die hij kon krijgen, wanneer hij zijn meester zou verraden. En Petrus wilde liever zijn eigen hachje redden, toen hem in de nacht van Jezus’ arrestatie werd gevraagd of hij ook niet hoorde bij de groep van Jezus’ vrienden: hij ontkende het. Blijkbaar durfde hij het nog niet aan Jezus ook te volgen, wanneer Hij Zijn kruisweg gaat naar Golgotha.
Geloven is vertrouwen in de God die ons bij de hand houdt. Steeds zijn we bang door het ijs van ons bestaan te zakken. We zijn bang voor armoede, ziekte en dood. We vrezen te moeten leven, terwijl we van onze dierbaren gescheiden zijn. En soms gebeuren er inderdaad rampen, waardoor de grond onder je bestaan wordt weggeslagen. Dan zakken we weg in somberheid of raken in paniek. ‘Hoe verder?’, is dan onze levensgrote vraag. Is dat dan niet ‘geloven’, als je, ondanks alles, blijft vertrouwen in die God van liefde, die voor je uitgaat en je vasthoudt, ook al ervaar je dat soms niet zo? Misschien mag je het zo zeggen: God durft het met jou aan, maar durf jij het ook met Hem aan?