Lezend in de Bijbel, en dan vooral in de vier evangeliën, heb ik eigenlijk altijd de ervaring gehad: hier staat verwoord waar het allemaal om draait. Wat ik hier lees, dat raakt de kern van de zaak. Niet dat ik alles wat in de Heilige Schrift staat geschreven, begrijp. Wat ik ervan met mijn verstand kan bevatten, is maar heel weinig. Niet dat er bij mij bij het lezen van de Bijbel geen vragen opkomen, als bij veel andere gelovigen. Ook ik heb moeite met verhalen, waarin geweld beschreven staat, zonder dat daarop kritiek wordt uitgeoefend. Ondanks dat allemaal overheerst bij mij steeds het vermoeden: wat ik hier lees, heeft te maken met de uiteindelijke waarheid.
Het hart van de Bijbel wordt gevormd door de vier evangeliën. Daarin worden we geconfronteerd met de persoon van Jezus van Nazareth. In Hem benaderen we het dichtst die uiteindelijke waarheid. In Hem blijkt die waarheid geen dorre regel of steenharde wet. Die waarheid is geen letter, die zomaar ergens is opgeschreven. Nee, die waarheid blijkt een geleefd leven te zijn.
Jezus van Nazareth: iedere historicus, gelovig of ongelovig, erkent dat hij een historische persoon is, zoals Caesar, Hannibal of Willem de Zwijger. Maar mensen die gelovig in het leven staan, vermoeden oneindig veel meer in Hem. Hij is niet zomaar een mens geweest, al dan niet historisch van belang. Hij stond zo dicht bij God, dat tijdgenoten Hem beschouwden als ‘de Zoon van God’. En de evangelist Lucas vertelt dat bij Jezus’ geboorte engelen verschenen aan herders en hun toezongen dat ‘een Redder’ was geboren.
Bibliotheken zijn over Jezus volgeschreven. Steeds opnieuw hebben mensen geprobeerd het geheim van zijn leven in woorden te vatten. Maar het geheim blijkt altijd weer groter te zijn dan al die woorden bij elkaar. In de evangelieverhalen, en dan vooral in die van Matteüs, Marcus en Lucas, wordt Jezus beschreven als wonderdoener. Hij doet wonderen. En dan is het Hem niet te doen om het wonder zelf, maar veelmeer om wat het wonder bewerkstelligt. Zijn wonderlijke macht, die van God afkomstig lijkt, zet Hij in voor de genezing van mensen. Doven laat Hij horen en lammen lopen. Jarenlang moesten mensen, gedwongen door ziekte of handicap, vegeteren aan de rand van de samenleving. Maar Jezus geeft hun hun vermogens weer terug. Hij geeft het hen weer volop mens te kunnen zijn.
De evangelisten willen de lezers van hun verhalen langzamerhand tot de ontdekking laten komen, dat deze profeet uit Nazareth de door God gezonden Messias is. Hij is de Gezalfde van de Heer en in het Grieks is dat dan ‘Christus’. Ook zijn naaste vrienden gingen maar heel moeilijk de ogen open. Als Jezus hen vraagt: ‘Maar jullie, wie zeggen jullie dan dat ik ben?’, zegt er maar één: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’. En Jezus heeft het er niet zo op dat openlijk van Hem wordt gezegd, dat Hij de Christus is. Eerst moet Hij Zijn weg van lijden en dood gaan, eerst moet Hij verrezen zijn. Pas dan is het helemaal duidelijk hoe Hij Christus is. En weten Zijn volgelingen dat je lijden en dood tegenkomt, als je Zijn weg in je leven wilt gaan. ’t Is maar dat je het weet, als je eraan wilt beginnen.