‘Het is vol wonderen om ons heen’, zingen we in een lied van de hand van Willem Barnard. Dit lied ‘Zingt voor de Heer een nieuw gezang’ wil ons oog laten hebben voor de wonderen die God in ons en andermans leven doet. Het is, denk ik, altijd een wat moeizame geschiedenis geweest tussen de gelovige en het wonder. Augustinus schampert in een van zijn preken: ‘Als er een wonder hier gebeurt, is het altijd in een ver verleden; en als het nu gebeurt, is het altijd ver weg…’
De natuurwetenschappelijke benadering van de werkelijkheid heeft heel wat wonderen definitief verdreven. Wat men voorheen als onverklaarbaar wonder van Godswege zag, is nu vaak te verklaren aan de hand van allerlei natuurkundige wetmatigheden. Alles lijkt ondertussen verklaard te kunnen worden door middel van de wetenschap. Je zou bijna gaan denken dat er voor God geen ruimte meer overblijft. Op een bidprentje zag ik eens geschreven staan: ‘God begint, waar de wetenschap ophoudt’. Maar is dat eigenlijk wel zo?
Soms denk ik wel eens, dat het wonder alleen gebeurt voor wie het wil zien. Denk aan de geboorte van een kind. We weten heus wel hoe nieuw menselijk leven ontstaat, toch ervaren we de geboorte van een mensenkind steeds weer als een wonder. En welke waarde hecht een mens, die het leven heeft behouden na een levensgevaarlijke ziekte of een levensbedreigend ongeluk, aan zijn of haar leven? Ik heb nogal eens deze mensen gesproken en dat ze er nog zijn, beschouwen ze als een groot wonder, als iets dat hun door God is gegeven.
Wanneer je het wonder ziet als een bovennatuurlijke inbreuk op de natuurlijke orde van onze werkelijkheid, wordt het moeilijk zoeken naar een wonder. Maar je doet jezelf tekort, als je zegt dat om die redenen wonderen niet bestaan. Soms heb je te maken met een diepgaand conflict tussen mensen. Je denkt dat het nooit meer goed komt. Maar toch gebeurt het wonder: er komt een wending ten goede en het conflict wordt uit de weg geruimd. Ook vind ik het altijd een wonder, wanneer ik zie wat de ene mens voor de ander over kan hebben. Naastenliefde kan mateloos zijn. Een medestudente van mij is jarenlang als vrijwilligster naar Latijns-Amerika gegaan om daar straatjongens te helpen een normaal leven op te bouwen. Je kunt zeggen wat je wil: voor mij ligt dat in de categorie van het wonder. Soms mag je zelf meewerken aan een wonder. Je hoort dan later terug dat een woord of een gebaar van jou een verandering ten goede heeft gebracht in een mensenleven.
Het lijkt me dat christenen die gebrand zijn op het meemaken van wonderen geen goede volgelingen van Jezus zijn. Immers: christen-zijn is in eerste instantie gericht staan op de persoon en de boodschap van Jezus, en het meemaken van wonderen mag daar soms onderdeel van uitmaken, maar staat niet op de voorgrond. In je leven als christen zul je, als je er oog voor hebt, wonderen herkennen. Maak je ze mee, dank God dan. Maak je ze niet mee: het zij zo.
In mijn pastoraat sprak ik ooit met iemand die in zijn privéleven een in zijn ogen groot wonder had meegemaakt. Zijn nog jonge echtgenote kreeg een hartstilstand. Alles wees erop dat ze zou gaan sterven, maar het wonder gebeurde: ze bleef leven en herstelde. Hij vertelde me – en daarover voelde hij zich schuldig – dat hij, hoe verder het wonder achter hem lag, des te minder dankbaarheid voelde. Het wonder werd weer gewoon en het gevoel van dankbaarheid sleet. Ik wist toen niet zo goed te reageren op wat hij me vertelde. Later dacht ik: ‘Ja, zo gaat dat. En we hoeven dat gevoel van dankbaarheid om het wonder niet kunstmatig in stand te houden. Dan is het zaak om weer over te schakelen op de gewone levensregel van de christen. En dat zijn de woorden van Christus: ‘Als iemand mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen iedere dag en Mij volgen’ (Lc.9,23).