Franciscus kende al zijn broeders tot in de verborgenheden van hun gemoed. Wij kennen allen wel de uitspraak van onze Heer Jezus Christus: “Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij.” (Joh. 10: 14)
Zo wist Franciscus, als een goede herder, door goddelijke openbaring, wat de deugden en gebreken van zijn gezellen waren. Hierdoor wist hij altijd elke broeder op de juiste wijze te complimenteren of te corrigeren.
Bijvoorbeeld, tijdens een gesprek over God met een aantal broeders, zag Franciscus broeder Rufinus lopen, die niet aan het gesprek deelnam omdat hij in het bos aan het mediteren ging. Toen Rufinus weer uit het bos kwam en op een afstandje langs hen heen liep, vroeg Franciscus aan de broeders: “Wie is volgens jullie de heiligste ziel die God nu op de wereld heeft?”
Zij antwoordden Franciscus dat het volgens hen zijn ziel was. Maar deze antwoordde: “Beste broeders, ik beschouw mijzelf als de onwaardigste en verachtelijkste mens die God op deze wereld bezit; maar zagen jullie broeder Rufinus uit het bos uit het bos komen?
God heeft mij onthuld dat zijn ziel een van de drie heiligste is die Hij op aarde heeft en ik aarzel niet om hem bij zijn leven al St. Rufinus te noemen, omdat zijn ziel in de genade van God bevestigd is en heilig verklaard door onze Heer Jezus Christus.”
Dit zei Franciscus nooit in het bijzijn van broeder Rufinus zelf.
Maar ook kende Franciscus de gebreken van zijn medebroeders, zoals bij broeder Elias, die hij meerdere keren voor diens hoogmoed bestrafte, en bij broeder Johannes van Capella, aan wie hij voorspeld had dat hij zichzelf zou ophangen.
Bij een andere broeder die door de duivel bij de keel werd gegrepen toen hij voor zijn ondeugd werd berispt en bij nog veel meer broeders, van wie hij alle heimelijke deugden en gebreken precies kende, omdat die aan hem door de Heer Jezus Christus werden geopenbaard.
Want zoals vaak zijn er mensen die niet met de juiste instelling of met een verkeerde bedoeling zich ergens bij willen aansluiten.
Gijs ter Veer